Op een Par 3 ligt de bal van de speler na de afslag op ongeveer 10 meter van de green in een grote plas regenwater. De speler past Regel 16 toe (het zonder straf ontwijken van abnormale baanomstandigheden).
Hij bepaalt het Referentiepunt: Het dichtstbijzijnde punt zonder enige belemmering in het algemene gebied. Dit punt mag niet dichter bij de hole zijn.
Om die plek te bepalen neemt hij de club die hij normaal zou gebruiken als de abnormale baanomstandigheid er niet was geweest, in dit geval een wedge. Met deze club simuleert hij de slag zodat hij weet waar hij kan staan. Hij markeert het referentiepunt en nu mag hij droppen binnen een clublengte opzij of naar achter.
En dan de vraag: moet hij om de clublengte te bepalen ook zijn wedge (waar hij de slag mee gaat doen) gebruiken of mag hij hiervoor zijn driver uit de tas nemen?
Antwoord:
In de golfregels wordt clublengte zo gedefinieerd:
De lengte van de langste club van de 14 (of minder) clubs die de speler bij zich heeft tijdens de ronde (zoals toegestaan volgens Regel 4.1b(1)), anders dan een putter.
Een clublengte is een meeteenheid die wordt gebruikt om de afslagplaats op elke hole te bepalen en om de afmeting van de dropzone vast te stellen als de speler een belemmering ontwijkt volgens een Regel.
Het begrip clublengte omvat de gehele lengte van de club, die begint bij de teen van de club en eindigt bij het uiteinde van de grip. Maar elk voorwerp dat is bevestigd aan het uiteinde van de grip maakt geen onderdeel uit van de clublengte.
Hij mag dus zijn driver gebruiken om zijn dropzone te bepalen.
Heb je een vraag over de golfregels? Stel ze op regel@dewoestekop.nl